Toreneindspelen (Ger van Perlo)

De volgende twaalf hoofdstukken over toreneindspelen zijn vanaf 2003 gepubliceerd op de site van de NBC, de Nederlandse Bond van Correspondentieschakers. Deze site heeft een lange periode van inactiviteit gekend. De toreneindspelen van Van Perlo uit de periode april 2003 tot februari 2005 lijken hierbij verloren te zijn gegaan..... zonde!!  Uw nederige webmaster heeft de twaalf verhandelingen echter met onwaarschijnlijk technisch vernuft veilig gesteld (of moet ik zeggen: gehackt) en daarom kunnen we nu genieten van ....  Ger van Perlo

 

Hoofdstuk 1:

Inleiding

Bibliotheken zijn volgeschreven over het onderwerp toreneindspelen.
Wie daaruit dan afleidt, dat het om een bij iedere schaker geliefkoosd onderwerp gaat, moet ik echter teleurstellen. Het gaat hier namelijk volgens mij niet om pure en zuivere liefde, maar om bittere noodzaak en wel om twee redenen:
Ten eerste: toreneindspelen komen in de praktijk dusdanig vaak voor, dat geen vooruitstrevend schaakspeler het zonder enige studie en wat meer dan opppervlakkige kennis daarvan kan stellen. Niet voor niets zegt men wel, dat de speelsterkte van een schaakspeler eigenlijk afhangt van zijn vaardigheid met toreneindspelen om te gaan.
Klassieke voorbeelden van uitblinkers in dit genre uit de schaakgeschiedenis waren spelers als Capablanca, Flohr en Rubinstein, om er enkele te noemen.
Ten tweede: toreneindspelen lenen zich als geen ander type eindspel voor een technischwetenschappelijke behandeling, waarbij redelijk duidelijke en direct toepasbare grondregels zijn te formuleren.
Als ik het onderwerp zo inleid, zou men weer heel gemakkelijk tot de conclusie komen, dat we hier moeten spreken over een erg technisch en, 'dus' saai onderwerp, waarvoor alleen maar gezwoegd en gestudeerd moet worden.Het is dan weer de kracht van het spel, dat er in de praktijk altijd de nodige uitzonderingen en bijzondere of afwijkende kenmerken te vinden zijn. waardoor het toch weer leuk en boeiend kan worden.
Men kan alle bibliotheken, dus alle standaardwerken van Fine, Keres, Aurbach, Berger, Cheron en wie dan ook bekeken hebben, maar in de praktijk van tijdnood, gewone menselijke emoties, zenuwen en andere factoren, die ons schaakleven doorlopend beïnvloeden, verliezen, gelukkig maar, ook de allergrootsten de controle over de gebeurtenissen. Dan zien we met verbijstering en verwondering taferelen ontstaan, die men in de leerboeken vergeefs zal zoeken.
Op zichzelf is dit niet eens zo verwonderlijk, want als ergens strategische kenmerken en tactische finesses hand in hand gaan, is het hier wel. De techniek is meestal hoofdzaak, maar een snel inzicht in tachtische mogelijkheden is toch ook nooit weg.
Daarbij komt nog, dat de moeilijkheidsgraad van toreneindspelen zo hoog kan oplopen, dat bekende grootmeesters in wanhoop wel eens uitroepen, dat ze nooit te winnen zijn!!
Zelfs bij twee of meer pluspionnen, zijn theorietische standaardremises ontdekt en in de praktijk kan dat uiteraard dubbel frustrerend werken.
Maar dan is het ook dubbel zinvol, om juist in die praktijk, die nog altijd de beste leermeester hoort te zijn, enigzins systematisch te zoeken naar de vaak bijzondere afwijkingen, die zo vaak het verschil tussen een half ei en een lege dop kunnen uitmaken.

Op die zoektocht wil ik de lezer een beetje begeleiden en dat is ook de bedoeling van mijn beschouwingen.
Toch is het wel goed en misschien zelfs noodzakelijk om alvorens op pad te gaan nog drie, in mijn ogen uiterst belangrijke, hoofdregels van toreneindspelen voortdurend in het oog te houden, want zondigen daartegen, is vaak de basis van onnodig puntenverlies.

De regels die ik hier bedoel zijn:

  1. Vrijpionnen moeten door de toren ondersteund worden. De verdedigende partij moet uiteraard juist trachten, dit te verhinderen. Tarrasch heeft dit zo geformuleerd, dat de toren altijd achter de vrijpion hoort, ongeacht of het over een eigen of over een vijandelijke vrijpion gaat.
  2. Verbonden vrijpionnen zijn in toreneindspelen bijna altijd sterker dan geïsoleerde.
  3. Toren en koning moeten voortdurend actief zijn., want als ergens passiviteit gestraft wordt is het wel in eindspelen met torens! 
    Activiteit is hier vaak belangrijker dan materiaal!!
    Agressie wordt dus vaak beloond en dat moet toch tot vreugde stemmen!!

Allerlei andere regels en regeltjes, en dat zijn er nogal wat, komen in het vervolg wel aan de orde, maar wat hiervoor genoemd is, ligt aan de basis en vaak gaat het in wezen vooral daarom.

Genoeg theorie en genoeg voorbeschouwd. We moeten nodig op pad!

Algemeen

Wie mijn terminologie kent, weet dat ik met toreneindspelen bedoel: eindspelen met alleen maar torens en pionnen en geen andere stukken op het bord. Ik heb u gewaarschuwd - die eindspelen kunnen moeilijk genoeg zijn.
De stof is door mij in hoofdlijnen ingedeeld in vier aandachtsvelden, te weten:

  1. Kortsluitingen en andersoortige tragiek;
  2. Patmotieven;
  3. Gelijk aantal pionnen;
  4. Eén of meer pluspionnen.

Verder is gekozen voor een systematiek, waarbij het aantal pionnen en daarmee vaak de moeilijkheidsgraad per paragraaf oploopt.
Voordeel daarvan is een redelijke mate van overzichtelijkheid en een grote afwisseling van onderwerpen binnen elke paragraaf. Eentoningheid wordt daarmee meteen voorkomen.
Als didactisch nadeel moet daarbij wel voor lief worden genomen, dat gelijksoortige kenmerkende tactische wendingen niet in één onderdeel behandeld worden, maar verspreid over de stof. Dat echter bevordert weer de zelfwerkzaamheid en het vermogen in steeds meer gecompliceerde stellingen die wendingen te onderkennen. En juist dat is in de harde praktijk, zoals ik die probeer te beschrijven, van het grootste belang!

Ik houd het er maar op, dat voor- en nadelen elkaar ongeveer in evenwicht houden en dat de gemaakte keuzes het meest aansluiten bij de indeling van mijn eigen verzameling van in de pratijk gespeelde of daarvan afgeleide eindspelen.

Mijn hoofdopzet is echter de praktijk te laten spreken en aan de hand daarvan komen regels en regeltjes vanzelf aan de orde. De nadruk blijft in het kader van mijn onderzoekingen liggen op tactische elementen, die ook in toreneindspelen in ruime mate te vinden zijn. Om welke teactische kenmerken gaat het dan eigenlijk bij de zo genoemde zuivere torenseindspelen, als we even afzien van kortsluitingen en patwendingen, die in een volgend hoofdstuk aan de orde komen?

Ik noem er een aantal, zonder te pretenderen, dat hier een volledige opsomming wordt gegeven:

  • Torenoffers om bijvoorbeeld promotie van een pion te bewerkstelligen dan wel een andere oplossing te forceren;
  • Andersoortige promotiecombinaties, minorpromoties;
  • Doorbraken
  • Zwenkingmanoeuvres;
  • Pionoffers om bijvoorbeeld het in deze eindspelen zo belangrijke iniatief te verkrijgen;
  • Verrassende tussenschaaks en andere tussenzetten;
  • Matcombinaties (ook die komen hier voor!).

Verder blijven we attent op mogelijkheden er een spektakel van te maken, op sinistere grappen en valstrikken en verder op allerlei trucs om het resultaat van een partij naar onze hand te zetten.

Daarmee besluit ik mijn algemene beschouwingen en ga in de volgende afleveringen in op een aantal van die van het normale afwijkende gevallen.

 

Tags: